Psychoanalyse aan de UGent - evaluatie van een verhouding.

_3aJKRRIqcw10r0MHDb4_w-Freud+Museum+London+-+desk1.jpg

 

Wat is de kleur van een kameleon?
Of hoe het universitair discours de psychoanalyse verloochent.  

 

 

Bezorgd omtrent de uitholling van het ‘psychoanalytisch onderwijs’ aan de Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen (FPPW) van de UGent kropen enkele psychoanalytici - los van elke vereniging of kring - samen in de pen,  in de hoop clinici in wording een inspirerende prik mee te geven.

 


Het mag verbazing wekken, maar er is ooit een tijd geweest waarin aan de Universiteit Gent psychoanalyse werd gedoceerd. Niet dat ze er zo welkom was, maar ze had zich een plaats verworven en liet haar subversieve stem horen. Wijlen Prof. Em. J. Quackelbeen was de charismatische bezieler van een onderwijs dat hele generaties clinici begeesterd en gevormd heeft. Het was een tijd waarin onderwijs en ethiek nog samengingen.

De stimulerende kracht van zijn onderwijs beperkte zich niet tot inspirerende lessen, maar vertaalde zich ook in de erkenning van zijn studenten als subject. Hij nam de tijd om hen gratis voor één of meerdere gesprekken te ontvangen wanneer bij sommigen onder invloed van zijn lessen het bewustzijn was gegroeid, dat het niet alleen mogelijk maar ook noodzakelijk was zich met hun psychisch lijden tot een analytisch oor te adresseren. Deze demarche bleef niet zonder gevolgen. Het is onder meer via deze weg dat zijn analytische praktijk en de bijeenkomsten op woensdagavond ontstonden. Deze “Woensdagavonden” vormden de kiem van wat later het “Postgraduaat” en het “Gezelschap voor Psychoanalyse en Psychotherapie” zou worden.

Met zijn pionierswerk aan de universiteit stond Julien Quackelbeen voor aanstekelijk en intelligent onderwijs op niveau. Nu zijn we er ons van bewust dat men niet van iedereen dezelfde moed, intelligentie en inventiviteit kan verwachten, maar om het met de woorden van de beenhouwer te zeggen: “Mag het iets meer zijn?”. Want na een gestaag proces van afkalving is de geest van toen langzaam verloren gegaan in de maalstroom van de academische en literaire ambities en schiet er van de psychoanalyse aan de Universiteit Gent heden ten dage niet veel meer over. Telkens wij geneigd waren ons te troosten met de idee dat zelfs weerstand en opportunisme hun grenzen hebben, worden wij ruw uit deze begoocheling gewekt en blijken de bakens andermaal verzet. Gelukkig heeft de psychoanalyse haar wortels steeds steviger buiten de universiteit, in de kliniek van het alledaagse leven, waar ze ooit ontstaan is en waar ze nu in talrijke kabinetten de ervaring doorgeeft van wat het is als mens subjectum van de betekenaar te zijn en hoe men met de ondraaglijkheid daarvan kan omgaan. Een fascinerend werk, een erfenis om te koesteren! Zou je denken…

Als de psychoanalyse dan toch zo floreert, vanwaar dan dit pamflet? Wij weten sinds Freud dat de bloem van het altruïsme bloeit op de mest van het egoïsme, maar dat wil niet zeggen dat omgekeerd op alle mest bloemen groeien en nog minder dat wij ons dienen te verzoenen met de kaalslag op de universiteit. Want een nieuw dieptepunt aan de Vakgroep “Psychoanalyse”, met name van studenten tot audio-opnames van sessies te verplichten, heeft bij veel van die studenten en bij ons die het psychoanalytische werk uitvoeren en voor wie dat werk meer betekent dan een nevenactiviteit ter legitimatie van een pseudo-wetenschappelijk discours, kwaad bloed gezet. Het is niet alleen dom, het is ook nog eens onethisch; dom omdat psychoanalyse geen wetenschap is, onethisch omdat de vertrouwelijke intimiteit van de gespreksruimte geschonden wordt en opnieuw dom omdat de ingreep op die gespreksruimte het spreken tot een ander spreken maakt dan dat wat zich binnen de vertrouwelijkheid van die ruimte realiseert. Hetgeen de zogenaamde “data” al onmiddellijk naar de prullenmand verwijst. Studenten zowel als doctoraatsstudenten worden dus verondersteld op te draven voor zinloos onderzoek met als resultaat dat men afstudeert zonder enige gedegen kennis van de psychoanalytische theorie, verstoken blijft van zelfs de meest basale conceptuele vorming en dan een draak van een scriptie aflevert, waarin Freudiaanse en Lacaniaanse termen haasje over springen, onderzoeksresultaten en cijfertjes allerhande vrolijk over elkaar heen buitelen, met als tautologisch eindpunt dat de student vol gedesubjectiveerde “nieuwsgierigheid” de brief opent die hij in de inleiding aan zichzelf verzonden heeft. Daarna wordt hij of zij vriendelijk bedankt voor zijn of haar opoffering van de eigen subjectiviteit onder de noemer “bijdrage aan een globaler “onderzoek”” en mag beschikken. Zoals bijvoorbeeld onder de welluidende naam “Ghent Psychotherapy Study”, niet zonder ironie kortweg GPS genoemd. Het meest baanbrekende hieraan is dat het de enige GPS ter wereld is die doelmatig ontworpen werd om zich vast te rijden in het veld van de psyché. Voor de rest doet het perfect wat gevraagd wordt en brengt het u naar het punt dat vooraf werd ingetoetst. Uiteraard is dit alles propedeutisch en is er altijd nog de vorming na de vorming nietwaar?  

Wie verwacht had dat zo’n scriptie als een natte dweil in het gezicht van de “onderzoeker” zou terugkeren en dat hij daarin de desastreuse effecten van zijn eigen onderwijs onderkennende, dit laatste zou bijsturen, komt andermaal bedrogen uit. Niet in het minst gehinderd door een te veel aan intelligentie gaat men vrolijk verder met de zuiver solipsistische bezigheid zichzelf een bestaansreden te verschaffen. Het gebrek aan eigen analyse en de homeopathische verdunning van kennis met betrekking tot het oeuvre van Freud en Lacan, plaatst deze “onderzoekers” de facto buiten het veld van de psychoanalyse. Dat zou ons volstrekt onberoerd laten – sommige mensen zijn nu eenmaal niet tegen zichzelf te beschermen – ware er niet de kwestie van de studenten. Zij verdienen beter! Maar ook de universiteit zelf verdient beter. Voorbij de discussie of de psychoanalyse nog wel een plaats heeft aan de universiteit, zou men misschien toch ook mogen waken over het niveau van degelijk wetenschappelijk onderzoek.

Dat de psychoanalyse enkel zou kunnen overleven door “wetenschappelijk” te worden, is een even vreemde als vermakelijke boodschap, zoiets als de vis van de verdrinking redden door hem op het droge te leggen. Hoewel wij weten sinds Lacan dat uit de aard der zaak alle manieren om de psychoanalyse te articuleren er altijd naar tenderen haar te degraderen – wat de analyse niet verhindert om iets totaal anders te zijn – heeft deze “wetenschappelijke” articulatie, ondanks haar aanstootgevende ambitie toch wel een heel beperkt bereik. Want terwijl men zich ten tijde van Freud en Lacan nog bezighield met de werking van de psychoanalyse te verklaren, is men nu bezig met te bewijzen dat ze werkt. Zozeer heeft men al aan klinische ervaring ingeboet, dat men nu strijd levert met de rug tegen de slotgracht. Uiteraard is dit gefundenes Fressen voor fervente critici die stellen dat het inconsequent is om ter verdediging van de psychoanalyse te schermen met effectstudies die gunstig uitpakken voor de “psychodynamische psychotherapieën”, terwijl de eigenlijke analytische theorie, praktijk en ethiek lijnrecht ingaan tegen de objectiverende uitgangspunten die eigen zijn aan de lichtzinnige toepassing van effectstudies op de behandeling van psychisch lijden. Het ergste is dat men oprecht meent de psychoanalyse daarmee vooruit te helpen. Zoals Lacan al zei: “Van alle vergissingen zijn die welke gebeuren met de beste bedoelingen de meest onvergeeflijke.”

Dat die effectstudies positief uitdraaien hoeft nu ook weer niet te verbazen: uiteraard bewijst men aan de Vakgroep ‘Psychoanalyse’ dat …euh… de ‘psychoanalyse’ werkzaam is, bewijst de tabakslobby dat …euh… niet bewezen is dat roken schadelijk is en spreken de experten van het openbaar ministerie en de verdediging elkaar tegen. Als men aan geloofwaardigheid wil winnen zou het goed zijn als de Vakgroep ‘Psychoanalyse’ zich zou buigen over de werkzaamheid van pakweg de gedragspsychologie en vice versa. Benieuwd wat het resultaat daarvan zou zijn. Waarschijnlijk dat geen van beide werkzaam is. Aangezien een dergelijke conclusie niemands belang dient, kan men maar beter een coalitie aangaan. Guess what? Gelukkig kan men op het eind nog altijd zijn eigen accenten leggen: met dank aan de meerduidigheid van de taal en de interpreteerbaarheid van de feiten. Het moge duidelijk zijn dat aan de meest primaire voorwaarde om aan wetenschap te doen, met name zich van ideologie te onthouden, niet eens voldaan is.

Hoewel onder de agressieve assumptie van een “evidentie” altijd de non-evidentie meereist, hier nauwelijks nog incognito, schijnt men op devote wijze te geloven dat het “evidence based practice”-paradigma (de EBP die de GPS ondersteunt) elke mogelijke vorm van rationaliteit bestrijkt en dat een doordachte hantering ervan zal leiden naar een logisch onderbouwde en aan de klinische ervaring getoetste theorievorming. Reeds meer dan vijftig jaar geleden wees Lacan erop dat de psychologie het voertuig is van de idealen en dat de psychéenkel een ondersteunende rol heeft om haar de kwalificatie ‘academisch’ te bezorgen. Dat ze zich schikt naar de wensen van de markt illustreert alleen maar hoezeer het ideaal de lijfeigene is van de maatschappij en hoe kneedbaar de welwillende.

Wat opvalt is de mate waarin men de betekenaar “psychoanalyse” claimt en weigert op te gaan in het brede veld van de psychologie, waar men nochtans de facto al toe behoort wat betreft object, methodologie en normering. Het zou toch op zijn minst het voordeel van de duidelijkheid hebben dat de vlag de lading dekt.  Maar nee, de weerstand persisteert en beslist koppig zijn algoritme af te werken. 

“Dé psychoanalyse bestaat niet”, riposteert men parmantig, zelf verbluft over zoveel eenvoud in het eigen antwoord! Dat het zo simpel kon zijn! En dat niemand anders daar opgekomen is! Waarlijk, men klimt naar eenzame hoogte! De wijze waarop men daar genoegen mee neemt doet denken aan het beeld dat Battista Mantovano van de eigenwaan schetst en dat door J. Burckhardt in herinnering wordt geroepen: “…als kraanvogels die hier en daar een graantje pikken, nu eens verzonken in de beschouwing van hun eigen schaduw, dan weer in verterende zorg om lof te oogsten.” Altijd weer die retoriek die het eigenbelang moet verhullen. Vermoeiend… Men koppelt aan deze holle relativering dan een vrijgeleide om er “een” psychoanalyse uit te kiezen, eentje die het meest van pas komt afhankelijk van de gevoerde polemiek, eentje die zich het makkelijkst laat aanpassen aan het recentste onderzoeksopzet. Wat een zwaktebod om zoiets te beweren, wat een intellectuele luiheid en ethische onbetrokkenheid. Alsof er in de verste verte geen uitgewerkte denklijn te bespeuren valt in de theorie van Freud en de herneming ervan door Lacan. Die arme vleermuis van de La Fontaine wordt hier wel danig op de proef gesteld en heeft een te duchten concurrent aan deze Vakgroep met Twee Gezichten.

Er zijn er ook die enthousiast uitroepen: “de analyticus en de wetenschapper willen uiteindelijk hetzelfde, ze worden gedreven door het verlangen om te weten!”. Ach, het verlangen om te weten… Dient een psychoanalytische vorming geen onderscheid te maken tussen een weten dat van de waarheid als oorzaak niets wil weten en een theorie die het onderscheid tussen weten en waarheid ondervraagt vanuit een talig gedetermineerd subject? Dat de waarheid in de wetenschap werkt als vormgerichte oorzaak in tegenstelling tot de wijze waarop ze als materiële oorzaak werkzaam is in de psychoanalyse, wordt al geïllustreerd doordat men verplicht is de data-analyse uit te voeren op het geschreven woord, wat totaal iets anders is dan de sonoriteit van het gesproken woord die de stof uitmaakt van de betekenaar. Wanneer men dan die zogenaamdetranscripten onder ogen neemt, van sessies die nota bene om de veertien dagen plaatsvinden, ziet men onmiddellijk dat de gelijkzwevende aandacht van de analyticus die verondersteld wordt mee te bewegen met de vrije associatie van de analysant, in dit geval een reductionistische opmerkzaamheid is geworden, die, symptoomgericht als ze is, door de systematisch opgedrongen inaugurale vragenlijsten en tussentijdse evaluatie, het exit-lichtje brandend houdt. Dat een dergelijke lage frequentie een ander spreken genereert en ruim baan geeft aan de weerstand, lijkt niet echt een bekommernis. Een verschil tussen preliminaire gesprekken en analyse lijkt al evenmin te bestaan. En natuurlijk gebeuren de gesprekken face-à-face. Wie zou nu denken dat het analytische dispositief waarbij de Ander uit het blikveld wordt geweerd tot een ander spreken zou leiden? Dat moet vast heimwee wezen naar de Victoriaanse periode. Niets boven het credo: ‘wij zijn mee met onze tijd’. Nog iets dat met psychoanalyse te maken heeft? O ja, de overdracht. Die zeggen we gewoon de wacht aan door het weten te evacueren naar het labo. Dat de overdracht waarmee de analyticus bekleed wordt tot stand komt binnen een dialectiek waarvan de essentiële particulariteit gedefinieerd wordt door het private, zoals Lacan uitdrukkelijk stelt, daar gaan we met ons bandopnemertje dapper tegenin. Dat daardoor de ruimte mee bepaald wordt en zijzelf nog vaster in een duele verhouding huizen, deert de ondernemingszin niet van deze onderzoekers die vol goede moed aan hun suggestieve arbeid beginnen, te midden van de miskenning, de ontkenning en de narcistische aliënatie eigen aan het ik en begunstigd door deze opstelling. Uiteraard is er geen sprake van een subject van verlangen dat zichzelf onderkent als effect van het woord. Als men zich al van iets heeft verzekerd, dan wel van het feit dat de toegang tot het fantasma degelijk is verzegeld. Dat Freud de intensifiëring van symptomen aan de voortgang van de analyse koppelde, komt deze voorvechters van de kortdurende psychodynamische psychotherapie nu even niet goed uit: er zijn immers tussentijdse evaluaties gepland. Zo kan de – is er nog een weg omheen? – proefpersoon een centje van zijn therapie-uitgaven terugverdienen door uiteraard neutraal verslag uit te brengen over hoe het nu de laatste tijd met hem of haar gesteld is. Al goed dat men erbij zegt dat men analytisch werkt, want uit het werk zelf valt het totaal niet af te leiden.

Dat is dan het beeld dat studenten van een analytisch geïnspireerde therapie krijgen, om nog te zwijgen over zij die met hun aanmeldingsklacht arriveren.

Los van de beschamende implementatie die de wetenschappelijke aspiratie van deze “onderzoekers” via methodologisch knip-en plakwerk heeft gebaard, willen wij principieel en historisch het volgende in herinnering roepen.

Het is waar dat Freud in de meeste geschriften van zijn oeuvre geen fundamenteel onderscheid maakte tussen de natuurwetenschappen en de psychoanalyse. Wanneer hij kritiek oogstte met betrekking tot de vraag naar de wetenschappelijkheid van de psychoanalyse, riep hij vaak verontschuldigend het argument in dat het nog een jonge wetenschap was die zich voorlopig moest behelpen met “hulpvoorstellingen” en met de “heks van de metapsychologie”. De hoop om vanuit de analytische theorie het “vaste gesteente” van de biologie te bereiken bleef tot laat in zijn werk opduiken, zeker in de confrontatie met hetgeen men de “rots van de castratie” is gaan noemen. Maar zelfs bij Freud zijn al talrijke barsten te zien in dat naïef sciëntisme dat zo kenmerkend was voor de tijdsgeest van toen en wat hij in “Het vraagstuk van de lekenanalyse” te vertellen heeft aan het adres van het academisch onderwijs in de geneeskunde geldt mutatis mutandis evenzeer voor de academische psychologie. Hoeft het nog gezegd dat Lacan de laatste resten van Freuds sciëntistische hoop resoluut heeft afgewezen door net in het hart van dat “vaste gesteente” het object ate plaatsen? Rondom rond werden alle implicaties daarvan voor de theorie herschikt en werd één van de belangrijkste illusies definitief opgeborgen: de idee van een metataal. Wanneer de ‘analyticus’ de ‘wetenschapper’ (ook wanneer die zijn werk goed zou doen), in zijn jacht op deze illusie, laat inbreken in de analytische situatie, hebben we dus niet enkel te maken met bovenvermelde onethische vertrouwensbreuk, maar met een ingreep die ook nog eens een vernietigend effect heeft op het analytisch discours zelf, omdat de analyticus, als onderstutting van het object aop de plaats van de agens, het weten dat hij in de overdracht toegedicht krijgt, evacueert naar een andere plaats, weg van de waarheid. Op die manier verhindert men dat door een specifieke hantering van het analytisch dispositief dit verondersteld-wetend-subject in de overdracht zal kunnen oplossen en verdwijnt één van de belangrijkste effecten van de analytische kuur.

Dat de “wetenschapper-analyticus” hier niet van wakker ligt, is een understatement. De analytische ethiek, die al eens in de weg komt te staan te midden van al die “wetenschappelijke” bedrijvigheid, wordt dan maar overboord gegooid: er is toch een ethische commissie en men maakt toch gebruik van de “informed consent”-procedure? Voor de studenten die geïnteresseerd zijn in psychoanalyse en voor de proefpersonen van de gedesoriënteerde effectstudie ziet het er minder rooskleurig uit: zinloze thesissen, zinloze onderzoeken, DSM-diagnoses in plaats van een bewerking van aanmeldingsklachten via een niet-afgeluisterd spreken, kortdurende geprotocolleerde en symptoomgerichte behandelingen uitgevoerd door “getrainde” behandelaars die ervoor zorgen dat de psychodynamische behandelingen in het gareel van de standaardisering blijven lopen… Veel dynamiek moeten we van deze steriele psychodynamische behandelingen dus niet verwachten. En veel duidelijkheid moeten we via de betekenaar “psychodynamisch” ook niet verwachten: gebaseerd op de psychoanalyse, doch indruisend tegen haar meest fundamentele principes.

Misschien wordt het ooit, bij momenten of in de marge, terug mogelijk om iets van de psychoanalyse over te dragen aan studenten in de auditoria van de universiteit. Tot dan heeft het totaal geen zin om studenten een rad voor ogen te draaien: ze hebben echt geen behoefte aan een speekseltest om te weten wanneer er gezeverd wordt. Wat wij aanklagen is dat een prachtige discipline te grabbel wordt gegooid door vaandeldragers die intellectueel boven hun stand leven en elke voeling met de psychoanalytische theorie en praktijk verloren zijn. Zij doen vooral aan zelfbediening en het ritme van hun peristaltiek wordt gedicteerd door de eisen van de academische industrie, de boekenbeurs, etc.…kortom: de consument. Ver achterop hinkt de bezorgdheid om de studenten van een degelijke vorming te voorzien en daar verantwoordelijkheid voor te nemen. Het ontbreekt er nog aan dat men over “Integriteit” zou publiceren, maar niets is uitgesloten en het leven heeft soms een wrang gevoel voor humor. We kunnen maar hopen dat een ontmoeting met deze vaandeldragers bij de studenten de passie niet voortijdig uitdooft. Daarom roepen wij hen bij deze ook op tot autonomie en kritische reflectie. Gelukkig zijn er boeken, bibliotheken, het wereldwijde web en is het werk van Freud en Lacan overal te krijgen. Als de dwergen op stelten uitgezongen zijn, zullen er altijd nog de intellectuele reuzen overblijven. Gelukkig is het zo dat wie heeft leren lezen en schrijven, het belangrijkste reeds geleerd heeft. Als een universiteit faalt in haar taak, ontslaat dat geen enkele student van de eigen verantwoordelijkheid die impliceert dat wanneer men zichzelf niet dankzij een universiteit kan vormen, men dat nog altijd ondanks die universiteit kan doen.

De geschiedenis leert dat het zeer moeilijk is om wat de psychoanalyse ontdekt heeft over de ontmoeting met het reële, om dat zowel geformaliseerd in theorie als, en dat is het bijzonderste, onder de vorm van de unieke ervaring van een eigen analyse, aan de volgende generaties door te geven. We zijn er ons van bewust dat we altijd in mul zand lopen wanneer we dat spoor trekken, dat niets ooit verworven is en dat de passie om niet te willen weten klaarligt om de voetsporen te eroderen van eenieder die in theorie of ervaring dat reële omcirkelt. We nemen ook de waarschuwing van Freud ter harte, dat de grootste weerstanden tegen de psychoanalyse, net zoals dat het geval is bij een particuliere kuur, van binnenuit komen, desgevallend van binnen de analytische gemeenschap, niet van buiten. Enerzijds is er de gestage sclerose van psychologisering, sociologisering en biologisering die vaak via de vulgarisering zijn weg naar het grote publiek vindt. Eenvoudige taal leidt en verleidt tot eenvoudig denken. Anderzijds is er de bedreiging van de kristallisatie in een doctrinair weten, de catechismus, zoals Lacan het uitdrukt, die ongevoelig maakt voor elke verrassing door de waarheid.

Onderwijs over psychoanalyse en de analytische kuur zijn twee verschillende zaken. Het onderwijs van Lacan was niet “de plaats waar het spreekt” maar het riep op zijn minst de plaats op vanwaar het zou kunnen spreken. Deze betrachting, die hij letterlijk zo formuleerde, was voor hem de maatstaf voor elk degelijk onderwijs in de psychoanalyse. Het is ook onmiskenbaar in die lijn dat wij het onderwijs van Julien Quackelbeen hebben ervaren. We zetten ons dan ook schrap tegen het verkwanselen van zijn intellectuele erfenis en willen de studenten erop wijzen dat er enkel een homoniem verband is tussen de ‘psychoanalyse’ die ze aan de universiteit hebben leren kennen en de onze.

Geheel in overeenstemming met de heersende tendensen binnen het wetenschapsbedrijf is al wie dit ondertekent automatisch co-auteur en kan dit aan het eigen cv toevoegen.  

 

Ondertekenen kan met vermelding van naam, functie en plaats.

 

Printversie (PDF) beschikbaar op www.psychoanalyse.nu

 


Enkele psychoanalytici met praktijk, onafhankelijk van hun vereniging    Neem contact op met de schrijver van de petitie